web analytics

’t Was één april

Reacties zijn gesloten


1 april. Tijd voor grappen en grollen, zou je denken, ook in de filmwereld. Niets blijkt echter minder waar; in de Nederlandse filmgeschiedenis zijn er slechts een handjevol scènes terug te vinden die verwijzen naar deze internationale ‘feestdag’. Om toch een beetje in de sfeer te blijven, blikken we vandaag kort terug op de jaren dertig productie
’t Was één april.

Geluidsfilm
Met de komst van de geluidsfilm in 1934 bloeide de Nederlandse filmindustrie volledig op. Werd er in de periode 1930-1934 slechts één film vervaardigd (Zeemansvrouwen, 1930), vanaf 1934 werden er tot de oorlog jaarlijks gemiddeld zo’n vijf films gemaakt. En met redelijk succes. Vroege films als De Jantjes (1934), Het Meisje met den blauwen Hoed (1934) en De Kribbebijter (1935) waren commercieel succesvol en middels samenwerkingsverbanden met Duitse regisseurs en crewleden konden de Nederlanders de nodige ervaring op doen.

De Duitser Detlef Sierck (1897-1987) maakte zo in 1935/1936 in opdracht van de UFA-filmfabriek in Berlijn de Duitstalige klucht April, April. In samenwerking met het Amsterdamse hoofdkantoor van de UFA werd besloten tegelijkertijd ook een Nederlandstalige versie te draaien. Om hem daarbij te helpen werd tekstschrijver Jacques van Tol naar Berlijn gestuurd. In de Duitse studio’s werd de film vervolgens scène voor scène in zowel het Duits als Nederlands gedraaid.  Tol draaide nadien nog enkele scènes in Nederland. Het leverde volgens de pers nog een ‘genoeglijke komedie’ op, maar het publiek liet de film na de première op 13 februari 1936 volledig links liggen.

’t Was één april
In ’t Was één april heeft bakker Vlasman promotie gemaakt tot macaronifabrikant. Samen met zijn vrouw heeft hij de vurige wens nu eindelijk tot de hogere kringen in de samenleving te kunnen gaan behoren. Ze kunnen hun geluk dan ook niet op als wordt aangekondigd dat een rijke baron hen een bezoek zal brengen. Maar, u raadt het al; het blijkt een 1 april-grap te zijn van een stel vrienden. De grap loopt echter volledig uit de hand wanneer naast de onechte ook een echte baron de familie Vlasman bezoekt.

Voor de Nederlanders op de set was de onderneming zowel een leerzame als kolderieke ervaring geweest. Ze keken hun ogen uit in de grootschalige Duitse studio’s en kregen een kijkje in de keuken van een professionele speelfilmproductie. Tegelijkertijd echter viel er in de praktijk weinig te leren; in feite deden de Nederlandse acteurs niets meer dan de plaats innemen van de Duitse acteurs wanneer deze hun scène hadden gespeeld. Aan camera, beeldcompositie en belichting werd vervolgens niks meer veranderd.

Regisseur Sierck –beter bekend als Douglas Sirk, succesregisseur in Hollywood – zei zich achteraf weinig te herinneren van de opnameperiode en film zelf:

“Alleen nog dat wat in het Duitse scenario een prins was, voor Nederland een baron moest worden. (…) Wat je in dat soort gevallen altijd hebt, is dat de eerst opgenomen versie altijd veel beter is dan de andere. Omdat je de belichting en de beeldcompositie en de kadrering moest afstemmen op de acteurs van de eerste versie. Er was geen tijd om die voor de volgende acteurs opnieuw aan te passen. Dus wanneer dan een acteur een hoofd groter of kleiner was dan zijn voorganger, stond hij ongelukkig in het licht of was de beeldcompositie niet fraai meer.”

En terugkijken zat er voor Sierck ook niet meer in; de film is nimmer teruggevonden in de archieven en ook vandaag de dag nog spoorloos. Drie jaar na ’t Was één april regisseerde Sierck – inmiddels op de vlucht voor Nazi-Duitsland – in Nederland nog de film Boefje, waarna hij naar Amerika vertrok en vervolgens naam maakte met films als All I Desire (1953), Written on the Wind (1956) en Imitation of Life (1959).

Foto: Boefje (1939).