Een interview met Urszula Antoniak over Code Blue
Met haar regiedebuut Nothing Personal kreeg Urszula Antoniak lovende kritieken en prijs na prijs, waaronder vier Gouden Kalveren. Haar tweede film Code Blue draaide wederom op verschillende gerenommeerde festivals. In Cannes zorgde de film, over een verpleegster met een fascinatie voor de dood, voor de nodige opschudding. Een interview met Antoniak over haar nieuwste werk en haar visie op arthouse-cinema. “Als regisseur kun je eigenlijk alleen maar een film maken over iets wat je zelf hebt meegemaakt.”
Hoe is Code Blue tot stand gekomen?
Ik denk dat de behoefte om zoiets te vertellen is ontstaan na de dood van mijn man. Ik was bezig met het onderwerp ‘dood’ en ontdekte dat de intimiteit bij een sterfproces de grootste intimiteit is die er bestaat. Dat is een kern van het hele proces geweest. Code Blue heb ik redelijk direct na de dood van mijn man geschreven. Als ik de film in één zin zou moeten beschrijven, zou ik zeggen dat het gaat over dat de dood altijd onder ons is, ook al willen we dat niet weten of zien.
Is het maakproces een vorm van verwerking geweest?
Nee, absoluut niet, het is juist andersom. Na mijn mans dood was ik zwaar getraumatiseerd. Ik kon ruim een jaar niet eens langs het ziekenhuis fietsen, ik kon de geur van een ziekenhuis niet verdragen. Voor het draaien van Code Blue ging ik eigenlijk terug naar dat traumatische verleden. Om mezelf sterker te maken heb ik twee weken research gedaan op de oncologie-afdeling van het ziekenhuis in Ede, om te wennen aan het onderwerp. Het is geen verwerkingsproces, het is putten uit een hele diepe ervaring en proberen dat om te zetten in film. Ik geloof dat iedere diep gewortelde ervaring in je leven je sterker maakt, of rijker. Als regisseur kun je eigenlijk alleen maar een film maken over iets wat je zelf hebt meegemaakt.
Hoe zou u zelf de plot van Code Blue beschrijven?
Ik vind niet dat de plot is waar film over gaat. Als we praten over film, benaderen we dat vaak vanuit de literatuur, alsof het een boek is. Maar film is eigenlijk een ervaring, je probeert een ervaring voor een kijker te creëeren. Alles staat in dienst om die bepaalde ervaring te creëeren, om emoties te manipuleren. Code Blue gaat over een vrouw van middelbare leeftijd die werkt als verpleegster in een ziekenhuis, maar op een ander niveau -een niveau waarop elke film zich eigenlijk zou moeten bewegen- is zij de belichaming van de dood. Ze is dood van binnen, ze heeft geen privéleven, alles staat honderd procent in dienst van haar omgang met stervende mensen. Dat is de enige en ultieme intimiteit die ze heeft, en die ze wil.
Is het een keuze voor haar om alleen die vorm van intimiteit te hebben, of zit er meer achter?
Het is een extreem karakter. Je kunt als filmmaker ervoor kiezen om uit te leggen waar ze vandaan komt, of alleen laten zien waar zo’n karakter naartoe gaat. In Taxi Driver weet je bijvoorbeeld niet wat het hoofdpersonage gek maakt, je stapt zijn leven binnen en gaat mee in zijn ondergang. Bij Marian (het hoofdpersonage van Code Blue, red.) denk ik dat het wel een keuze is geweest. Ik geloof dat eenzaamheid vrijwel altijd een keuze is. Ze is geen zielig personage, het is gewoon haar eigen beslissing.
Is het niet lastig voor de toeschouwer om daar sympathie voor op te wekken?
Als regisseur heb je de keuze om een karakter te maken waarmee het publiek zich kan identificeren, of een die fascineert. Arthouse-publiek gaat niet naar de film om een karakter leuk te vinden, daar is het kijkgedrag anders. Film is er om kennis te maken met dit soort karakters. De meest fascinerende karakters in film, en in literatuur, zijn de karakters die verontrusten, een kwaad representeren. Kijk naar Macbeth, of Taxi Driver. Dat is veel interessanter voor een publiek: om morele kwesties te kunnen begrijpen of te doorgronden. Het moet uitdagend zijn.
In hoeverre houdt u rekening met wat een publiek zou kunnen willen?
Bij het maken van een film denk ik aan hoe ik dat op de beste manier doe, dat ben ik schuldig aan mijn publiek. Je zou me niet serieus kunnen nemen als ik altijd en alleen aan mijn publiek denk. Als filmmaker moet je in eerste instantie bedenken hoe je de best mogelijke film maakt over een thema dat je wil behandelen. Natuurlijk wist ik met Nothing Personal dat daar thema’s in zaten die mensen wel aanspreken, maar ook daar moet je vanaf kunnen wijken. Je moet ook een tragedie kunnen laten zien. Als serieuze filmmaker ben je dat aan het publiek verschuldigd. Je moet mensen aan het denken zetten en beroeren. Er zijn mensen die dan overstuur raken, of niet goed weten wat ze moeten voelen, maar eigenlijk is dat alleen maar positief. Als je niet weet wat je moet voelen na afloop, is dat een compliment. De meeste regisseurs zijn net autobestuurders, ze drukken het pedaal in en laten het weer los: hier moet je lachen, hier moet je huilen, en na afloop ben je klaar. Bij arthouse ben je na het einde nog niet klaar, dat kan dagen later nog doorwerken.
In Cannes was er flink wat ophef na de vertoning van uw film.
Het komt geregeld voor in Cannes dat mensen voor het eind weglopen omdat ze op tijd bij een volgende film willen zijn. Maar er waren ook aardig wat mensen die wegliepen bij de laatste scène, dat waren dus wel mensen die tot het einde bleven, maar te geschokt waren door het einde. In Cannes kreeg het in feite van tevoren al het label van een schandaal, er hingen blaadjes voor de zaal met de tekst ‘This film might hurt your feelings’. Mensen dachten dus bij voorbaat al dat de film bedoeld was om te shockeren. Ik was daar best boos over. Er kwam dus nogal veel ophef, er kwamen mensen op me af met uiteenlopende reacties. Het publiek is heel erg verdeeld, maar dat verrast me niet.
Al die reacties roepen wel een vorm van sensatie op.
Ja, en dat is iets wat ik persoonlijk niet op prijs stel. Bij iemand als Lars von Trier zeggen bijvoorbeeld heel veel mensen dat hij juist opzettelijk rare dingen zegt om sensatie te creëeren. Die sensatiezucht is niet zoals ik een film wil presenteren. Maar als ik heel eerlijk moet zijn dacht ik tijdens het maken van de film niet eens dat het schokkend zou kunnen zijn. ‘This film might hurt your feelings’, welke gevoelens zouden dat dan moeten zijn? Bij andere filmfestivals waren de reacties veel beter, dus blijkbaar heeft dat blaadje veel kwaad gedaan. Zonder zo’n waarschuwing kunnen mensen het gewoon zelf beoordelen. Maar wat ik in ieder geval heb gemerkt is dat deze film, met alle verschillende reacties, nooit iemand onverschillig laat. Daar ben ik heel blij om, dat is wat een arthousefilm hoort te doen. Het ultieme doel van een arthousefilm is dat je mensen verandert, zo’n diepe indruk maken dat je een ervaring creëert als in het leven zelf.