web analytics

Tien Torens diep – Interview Jacques Vriens

Reacties zijn gesloten

“Het schijnt zo te zijn dat je als schrijver altijd moet zeggen dat het niet goed is en dat je niet gelukkig bent met de film, maar ik ben erg gelukkig.”

Met meer dan tachtig titels achter zijn naam is Jacques Vriens ongetwijfeld één van de meest productieve schrijvers van ons land. Vreemd genoeg werd tot op heden nog nooit een boek van een van de meeste gelezen jeugsauteurs van ons land verfilmd. Met de verfilming van zijn boek ‘Tien Torens diep’ ging voor Vriens dan ook een wens in vervulling. Vanavond is de eerste aflevering te zien op de regionale zender L1. NeerlandsFilmdoek sprak recentelijk met Vriens over het boek, de serie en de totstandkoming van beiden.

Verfilming
Samen met Carry Slee is Vriens onder de jeugd de meest gelezen auteur van Nederland. In 1976 verscheen zijn eerste boek: ‘Die rotschool met die fijne klas’. Nu, ruim dertig jaar later, telt zijn oeuvre ruim tachtig titels. Tot een bewerking voor film of televisie kwam het tot dusver niet, ondanks dat Vriens deze wens al lange tijd koesterde. Met de verfilming van ‘Tien Torens diep’ wordt een droom dan ook werkelijkheid. “Ik moet eerlijk zeggen dat ik wel eens stiekem dacht: ‘Goh, waarom wordt er van mij geen boek verfilmd?’, maar dat heb je niet in eigen hand en hangt vaak van toeval aan elkaar. Bijvoorbeeld dat het zoontje van de producent een boek leest en tegen zijn vader zegt: ‘Kijk eens wat een leuk boek.’. Op een gegeven moment dacht ik: ‘Als het er niet in zit, dan zit het er niet in.’, maar toen kwam dit en was ik natuurlijk ontzettend blij. Ik vind het echt geweldig, ook als het hierbij zou blijven. Al hoop ik natuurlijk dat er nog meer boeken volgen. Momenteel zijn ze bezig met verfilmingen van ‘Oorlogsgeheimen’ en ‘Achtste groepers huilen niet’, maar als dat net zo lang duurt als bij ‘Tien Torens diep’, kan dat nog wel even duren.”

Mijnverleden
‘Tien Torens diep’ verscheen voor het eerst in 2004. In het boek informeert Vriens de lezer door de ogen van een groepje kinderen over het leven in Limburg anno 1950/1960, een tijd waarin de mijn centraal stond. “Het idee voor ‘Tien Torens diep’ is eigenlijk ontstaan in mijn eigen jeugdjaren in de jaren vijftig. Ik woonde toen in Brabant en zat bij een meester in de klas waarvan de vader mijnwerker was in Limburg. Hij vertelde vaak wat zijn vader allemaal meemaakte en dat vond ik ontzettend spannend. Mijn moeder woonde in die tijd in Limburg. Als ik daar dan kwam, zag ik al die imposante gebouwen en dacht ik aan de verhalen van de meester.” In de studiejaren nadien liet Vriens deze periode achter zich, maar toen hij zo’n tien jaar geleden zelf naar Limburg verhuisde, werd de interesse in de mijnen weer opgerakeld. “Ik realiseerde me al vrij snel dat alles weg was. In 1974 hebben ze de laatste mijn gesloten. Daarna hebben ze als gekken alles afgebroken. Echt ongelooflijk. Het motto luidde: ‘Van zwart naar groen.’ Pas later realiseerde men zich wat men allemaal kapot heeft gemaakt. Verbijsterend.”

In de poging het mijnverleden weer uit de vergetelheid te halen zette Vriens zich aan het schrijven. “Ik kwam in contact met oud-mijnwerkers. Zo hoorde ik allerlei verhalen die het dubbelzinnige van het mijnleven benadrukten. Er was een enorm saamhorigheidsgevoel, maar het was ook hard, vuil, gevaarlijk en onderbetaald werk. Ook de verhalen van mijnwerkersvrouwen, die elke dag in angst zaten of hun man wel weer boven kwam, raakten me. Daar moest ik iets mee doen. Zo is een fictieverhaal ontstaan waarin allerlei anekdotes zijn verwerkt.”

In de boeken van Vriens spelen kinderen en geschiedenis een grote rol. Gezien zijn carièrre niet geheel vreemd; naast schrijver is Vriens jarenlang als (geschiedenis)docent werkzaak geweest op diverse basisscholen. “Ik heb een enorme fascinatie met geschiedenis. Geschiedenis kun je leuk maken door het enthousiast te vertellen. Niet alleen in de klas, maar ook in boekvorm. Toen ik hier in Limburg kwam wonen is mijn interesse in het mijnverleden weer opgerakeld.”

Betrokken
De televisiebewerking van ‘Tien Torens diep’ had nog heel wat voeten in aarde. De aanlooptijd betrof ruim vier jaar, waarin men vooral op problemen stuitte het benodigde budget bij elkaar te krijgen. Om Nederland anno 1950/1960 tot leven te brengen is normaal gesproken een aardig budget noodzakelijk. Tien Torens diep moet het uiteindelijk doen met slechts vier-en-een-halve ton. “Ik heb in het begin, toen het moeilijk was de financieën rond te krijgen, meteen gezegd dat ze zich geen zorgen hoefden te maken om de auteursrechten. Er waren maar twee dingen die ik graag wilde. Ten eerste vroeg ik om een klein rolletje – dat leek me altijd al leuk – en ten tweede wilde ik actief bij het project betrokken worden. Verder hoefde ik niks.  Het schrijven van een boek is toch heel anders dan het maken van een film of televisieserie. Als je daar als schrijver bij betrokken wordt, groei je er ook zelf als het ware ‘in’ en dan blijft het leuk. Je gaat het snappen. Het is een hele eer dat mijn boek nu verfilmd wordt, maar je wilt als schrijver toch ook een beetje op je kindje passen.”

“De uiteindelijke samenwerking was heel bijzonder. Ik kreeg het script toegestuurd en kon gewoon reageren. Regisseur Marc Willard en ik hebben vaak gebeld. Ik heb me heel open opgesteld, niet zo van: ‘Dit is mijn boek en ik wil dit en dit.’ Als uitgangspunt vroeg ik mezelf steeds af of de veranderingen die men in het verhaal had aangebracht ook in het boek voor hadden kunnen komen. Achteraf vind ik het jammer dat ik de makers niet eerder gesproken heb, want ze hebben erg leuke en spannende scènes aan het geheel toegevoegd.”

“De grootste ingreep betrof de visualisatie van het verlangen van de jongens om de mijn in te komen. Marc (de regisseur, red.) legde me uit dat je dat verlangen in het boek kunt beschrijven, maar televisie is een beelden medium, dus moesten we het laten zien. Ik stond daar eerst nogal sceptisch tegenover, want ik wilde wel dat het klopte. Toen heb ik een aantal oud mijnwerkers weer eens opgetrommeld en deze vertelden me dat het absoluut voorkwam. Het mocht eigenlijk niet, maar dan probeerde je het juist. Er rolden weer allerlei anekdotes uit, die ik weer keurig heb doorgespeeld aan de scriptschrijver.”

Vriens speelt ook nog een klein rolletje als opzichter van een mijn. “Daar moest mijn baard ook voor af, na veertig jaar. Toentertijd kwam dat niet voor, dus ik heb het er voor over gehad. Ik vond het ook erg leuk om te doen. Ik had zelfs een aantal zinnetjes. Ik moest wat kinderen wegsturen en wat dingen zeggen tegen de mijnwerkers. Op die manier leerde ik ook begrijpen hoe het is voor acteurs om met een script aan de slag te gaan.”

Gelukkig
Naast de betrokkenheid van Vriens bij het script heeft hij ook actief een stem gehad in de locatiekeuze voor de serie. “Toen het eindelijk zover was dat de productie in gang werd gezet, ben ik met wat crewleden hier in Limburg rond gaan rijden en heb ze locaties laten zien die ik ook bezocht had toen ik het boek aan het schrijven was. Ik heb ze al die plekken laten zien, zodat ze ook wisten waar het bij mij vandaan kwam. Zij zijn toen in die lijn verder gegaan. In Heerlen heb ik toen een wijk gevonden die me perfect leek, maar de opnameleider vertelde me dat dat logistiek niet te doen was: er hingen wel meer dan tachtig rolluiken. Zo leer je ook nog een beetje denken als de programmamakers, want dat is ook gewoon niet te doen.”

Het grootste gedeelte van de serie werd uiteindelijk geschoten in een woonwijk in Brunssum: het Engerplein. “Het Engerplein kende ik nog niet. De makers belden me op en vroegen me eens een kijkje te gaan nemen. Toen ik hier kwam was ik meteen verkocht. De buurmam van het huisje dat nu als woonhuis van Stef fungeert kwam direct naar buiten en maakte een praatje. Zijn vader kwam ook van hier en had in de mijn gewerkt. Dus alles viel meteen op zijn plaats. Ik heb er een heel goed gevoel bij. Het schijnt zo te zijn dat je als schrijver altijd moet zeggen dat het niet goed is en dat je niet gelukkig bent met de film, maar ik ben erg gelukkig.”

“Ook de acteurs zijn fantastisch. Ik ben bij castingdagen aanwezig geweest. Ik heb met de jongeren gepraat en mee mogen kijken. Toen ik Stef en Victor zag, zei ik ook meteen: ‘Dit zouden ze kunnen zijn.’. Dus toen de regisseur op een gegeven moment tegen me zei: ‘Volgens mij zijn het die twee jongens.’, werd al snel duidelijk dat we op één lijn zaten. Dat kwam natuurlijk ook doordat we in het voortraject al zoveel met elkaar overlegden en iedereen echt betrokken was bij het proces. We wisten van elkaar wat we wilden.”

Tien Torens diep is vanaf zaterdag 14 november wekelijks om 19.00 uur te zien op de Limburgse regionale zender L1. Vanaf zondag 24 januari brengt de AVRO de serie op de publieke zender, wekelijks om 18.10 uur.